De molen bij het jachthuis

De Molen bij het Jachthuis

Bij navraag op het gemeentearchief te Hardenberg werd ik er op attent gemaakt dat er vrij veel gegevens aanwezig zijn over verschillende molens in deze gemeente. Nieuwsgierig geworden, vond ik een vergunningaanvraag uit 1847 van Berend Minke voor het oprichten van een wind-korenmolen op het kadastrale terrein Sectie B-1791. Het bedoeld perceel veengrond stond op naam van Evert Hendrik Wind, veenbaas uit Luingebeld, provincie Friesland. Het perceel lag ten noorden van de smalle turfvaart, een weinig oostelijk van het Jachthuis. Eind januari 1848 volgde er een afwijzing. Maar Berend gaf niet op, gesteund door de raad van de gemeente.

Nadat het veen was vergraven werd in deze streek, met name in Lutten en Slagharen, zeer veel graan verbouwd. Het was de gemeente zeer welkom om in deze streek ook korenmolens te bouwen wat weer werkgelegenheid met zich meebracht. Doch Gedeputeerden van Overijssel voorzag een wildgroei van molens en stelde daarom paal en perk. De te bouwen molen van Berend zou zodanig komen te liggen dat de dichtstbijzijnde molen van R. Bouwhuis op de Haar bijna op een uur loopafstand gelegen was en de volgende molen van de wed. Varwijk onder Avereest op anderhalf uur.

Op art. 34 van het “reglement op den aanleg” zou geen inbreuk worden gedaan zodat een vergunning niet geweigerd kon worden en daarom, op 23 mei 1848 er alsnog de gevraagde vergunning komt op voorwaarde dat binnen een jaar na dagtekening een aanvang van de bouw van de molen moet zijn gemaakt.

Berend kocht de grond van Evert Wind en bouwde in 1848 de molen. Deze molen was een achtkantige beltmolen. Dit type molens werden gebouwd en voorzien van een belt (zandberg) zodat de wieken tot vlak boven de grond kwam voor een gemakkelijke bediening gelijk als bij de grondzeiler. Het typische van deze molen was dat zijn ligging zo afgesteld was, dat vervoer van het graan zowel op de weg als ook over water kon geschieden. Men kon er namelijk niet alleen met paard en wagen komen, maar ook met een bootje vanuit het kanaal. In de weg langs de molen was een molenbruggetje aangelegd en van het kanaal naar de molen liep een molenwijkje, zodat met een kleine boot tot onderin de molen kon worden gevaren. Daar werden de zakken graan met de lier naar boven gehesen.

Lang is deze molen niet in het bezit van de familie Minke gebleven want vier jaar later is ze verkocht aan Johan Schreuder, een molenaar uit Avereest.

De molen brandde in 1862 af. Schreuder verkocht wat er nog van over was aan Johan Steffen, een molenaar uit Vriezenveen die de molen weer in zijn oude glorie herbouwde. We mogen aannemen dat Steffen niet geweten heeft door wie en wanneer de oorspronkelijke molen was gebouwd, want hij laat in de rieten kap het jaartal 1851 aanbrengen, het jaar dat Schreuder de molen heeft gekocht. De molen ging in 1870 in andere handen over en werd in 1903 eigendom van Johan Broekroelofs, landbouwer en molenaar te Lutten, een niet onbekende familie in Lutten die tien jaar eerder ook de molen bij de Lutter Kerdijk (ook gebouwd door de Gebr. Minke) had gekocht. Beide molens zijn uiteindelijk in handen van de familie Altena gekomen die de eerstgenoemde molen in 1965 weer van de hand deed.

Deze molen bij het Jachthuis staat er nu nog aan de noordelijke invalsweg van Lutten richting Hardenberg, al heeft hij veel van zijn oude glorie prijs moeten geven.

Het blijft vooralsnog onduidelijk waarom Jurriën en Berend deze molen hebben gebouwd. Omstreeks 1848 liet Jurriën en Berend zich officieel inschrijven als zelfstandige verveners. In onze ogen hadden ze hun geld meer dan nodig voor het kopen van veengronden en het bouwen van hun boerderijen op het Bergje en aan de Truiswijk, en toch lieten ze gelijkertijd ook de molen bij de Lutter Kerkdijk bouwen. Zij moeten dus rond de jaren 1850 al veel geld hebben verdiend.

De “Minkemeule”, 1865-1939

Volgens het kadastrale artikel 312 volgnummer 44, sectie L-1372, jaartal 1860, staat vermeld als zijnde veengrond en weiland. Negen jaar later, in 1869 wordt er melding gemaakt van een splitsing van dat perceel in L-1507 met vermelding van een korenmolen+erf en L-1508 huis+erf, beide op naam van de Gebr. Minke. In het gemeentearchief van Avereest vind ik een vergunningaanvraag voor de bouw van een molen op het Bergje in 1865 door Berend en Martin Minke. In deze vergunning, die overigens zeer uitvoerig en minutieus werd omschreven, stond de molen vermeld als koren én watermolen, zodat deze voor beide doeleinden was ingericht. In tegenstelling tot de molen van het Jachthuis te Lutten was dit een ronde beltmolen die niet aan het water lag. In de belt was ruimte voor het laden en lossen en tevens opslag van goederen. Het nadeel was wel dat de voet, door de hem omringende massa aarde steeds tamelijk vochtig was. Typerend voor een beltmolen is het vlak loodrechte metselwerk van de voet. De molen op het Bergje ston d in de omgeving bekend als de :Minkemeule” en lag enkele tientallen meters van de boerderijen van Jurriën en Berend.

De droogmaling mocht zich alleen blijven bepalen tot de omliggende gronden op de aangegeven percelen en in geen geval zonder nadere vergunning diensbaar worden gemaakt tot bemaling van water van de oostelijk aan de Reest grenzende gronden. Daarnaast moest een aangrenzend bruggetje worden weggebroken, de ontstane opening gedicht en voorzien worden van een dam met duiker om de waterhuishouding in het te bemalen gebied te kunnen regelen.

Met behulp van een vijzel in de molen, kon de molen de polder in de Reest uitmalen, of de molen kon dienst doen als korenmolen. Dit “twee heren dienen” veroorzaakte nog al eens een konflikt tussen de Gebr. Minke, als eigenaren van de landbouwgronden en de molenaarbeheerder van de molen. Zodra de landerijen rondom het Bergje van Jurriën en Berend overlast van het water kregen, moest onmiddellijk water gemalen worden, zelfs ook op zondag. Dan gebeurde het dikwijls dat de molenaar de soms lang uitgebleven windkracht moest gebruiken voor het malen van het koren. Daarom kon het ook wel eens voorkomen, dat bij zeer sterke wind, de molenaar het koren maalde en tegelijkertijd de vijzel aanzette om ook het water uit te malen, zodat de molen op haar grondvesten stond te schudden. Tenslotte was de molenaar op de eerste plaats graanmolenaar en pas op de tweede plaats watermolenaar. Gezien zijn leeftijd heeft Jurriën na alle waarschijnlijkheid de eerste jaren de molen zelf nog geëxploiteerd met enkele knechten in dienst en bemoeide hij zich niet meer zo met de vervening van zijn zoons Berend en Martin. Na zijn dood in 1867, werd Hendrik Gort, geboren te Zuidwolde, als molenaar aangesteld. Hij is echter maar vijf jaar molenaar geweest op het Bergje. Gedurende haar bestaan heeft de molen op het Bergje verscheidene molenaars als beheerder gehad, waarvan de gebroeders Geert en Hilbert Kollen uit Zuidwolde de laatste molenaars waren. In 1909 is de molen in andere handen overgegaan. Begin jaren dertig zat er echter niet veel brood meer in voornamelijk door de coöperatieve vereniging en machinale maalderijen die deze molen niet meer rendabel konden houden. Sindsdien is de molen in verval geraakt en ondanks enige moeite gedaan door het gemeentebestuur van Avereest voor het behoud van de molen, kon door haar slechte staat, deze niet meer voor de ondergang gered worden. Eind 1939 is deze “Minkemeule” op het Bergje afgebroken.

De Molen aan de Lutter Kerkdijk

Volgens de notulen van de gemeenteraadsvergadering van februari 1875 wordt er het bezwaarschrift van Berend en Martin besproken omtrent hen ten laste gelegde gemeentelijke belasting. Het zal veel stof hebben doen opwaaien en ondanks hun grote invloed in de gemeente hebben ze het pleidooi niet gewonnen. Tijdens deze vergadering kwamen hun bezittingen ook ter tafel waar ondermeer gesproken wordt over het in bezit hebben van 2 molens. Van één molen wisten het bestaansrecht, dit was de molen op het Bergje. Maar van deze tweede molen was ons niets bekend. Na lang navorsen op het kadaster in Zwolle, kwam ik de naam Feijen tegen die samen met de Gebr. Minke eigenaar zijn van een olie/korenmolen gelegen in de gemeente Ambt Hardenberg, kadastraal A-1457 in het gehucht Lutten. Deze molen is gebouwd in 1850, nog voordat de boerderij op het Bergje werd gebouwd. Maar helaas is de reden hiervoor ons niet duidelijk. Het is dus gissen en alleen de onderlinge relatie in kaart te brengen.

Otto Feijen was namelijk molennaar die vooral in de provincie Overijssel en Drente veel molens bouwde. Deze molens werden voornamelijk in opdracht uitgevoerd, doch bij de molen in Lutten lag dat anders. Otto Feijen, geboren in 1778 te Lingen (Dld), was gehuwd met Janneke Wolters uit Dalfsen. Berend en Martin waren ook met dochters Wolters getrouwd en naar we mogen aannemen waren deze Wolters familie van elkaar. De relatie Feijen Minke is hierdoor niet zo vreemd. Berend en Martin hadden inmiddels ook diverse percelen grond in Lutten gekocht, in de gebieden Hooge Kuilen, De Sluis Kuilen, Korte- en Westerslagen en de Schans. Otto Feijen, Berend en Martin hebben de molen gezamenlijk gefinancierd. De molen werd gebouwd op het einde van de Smalle Turfvaart op de hoek van de Lutter Kerkdijk.

In 1852 werd van hoger hand besloten deze turfvaart te vergroten en door te trekken naar Ane. Een reden te meer om juist hier de molen te bouwen nu er in deze streek ook activiteiten tot ontplooiing kwamen. De molen was een achtkantige grondzeiler, gebouwd op een paalfundering. De onderachtkant bestond uit een metselvoering tot ongeveer een meter negentig hoog en één steens dik. Boven de voet begon de hoogbouw met stijlen, bindbalken korbelen en kruisbalken. De bekleding van de molen bestond uit riet. Daarboven kwam de kap of ook wel kruiswerk genoemd. Dit is het deel waarin de wiekenconstructie in zat verwerkt en als geheel kon draaien op de windrichting. Een grondzeiler hield in dat de molenaar de zeilen en de staart vanaf de grond gemakkelijk kon bedienen.

De molen was ingericht als een olieslagmolen en had zodanig de eerste jaren dienst gedaan om de lijnolie (sla-olie) uit raapzaad te persen. Deze lijnolie werd in de veenstreken veelvuldig gebruikt voor het bakken van pannenkoeken, een dagelijkse kost van de veenarbeiders. Dit oliepersen was echter geen succes en daarom werd twee jaar later de vergunning verleend voor het opnieuw inrichten van deze molen tot korenmolen.

In 1873 stierf Otto Feijen en is zijn deel naar zijn zoons overgegaan. Zij waren al molenaars in Dalfsen waardoor zij deze molen niet zelf hebben geëxploiteerd. Twintig jaar nadien is de molen verkocht aan Engelbert Broekroelofs, landbouwer te Lutten. Jans Lammert Altena werd nu de molenaar en enkele jaren later mede-eigenaar. Deze molen is dus 43 jaar mede van de familie Minke geweest. Bij een zware storm in 1902, waarbij de molen op hol was geslagen, is ze afgebrand en niet meer herbouwd. De familie Altena bezit nog steeds een molen te Lutten aan de andere kant van Dedemsvaart. Deze familie heeft mij laten weten, na lang zoeken de plaats gevonden te hebben waar deze oliemolen uit 1850 heeft gestaan. Vijfenveertig eiken heipalen met scherpe punten die in een achtkante vorm stonden van ongeveer 10 meter in doorsnede kwamen uit de grond. Het laatste restje historie wat ooit eens een heuse molen is geweest, is nagenoeg bij niemand bekend. Een vergeten Minkemolen.