Het Nederlandse begin

Zoals ik al eerder vermeldde beschikte Mr. Baron van Dedem in de eerste jaren na de start van de aanleg van zijn kanaal (1809-1815) over voldoende Nederlandse arbeidskrachten. Er waren namelijk heel wat jonge mensen, die in zijn onderneming een geschikte mogelijkheid hadden gezien om onder te duiken. Daarmee onttrokken zij zich aan de Franse conscriptie en op de hande zijnde veldtocht naar Rusland, welk avontuur de ondergang van de Franse keizer Napoleon zou inleiden, waarna in 1815 Willem 1 in Scheveningen werd binnengehaald. Nadat deze als soeverein vorst de teugels van het bewind had overgenomen, waren angst en vreze zo goed als voorbij en werd Van Dedem door tal van onderduikers in de steek gelaten. Dit veroorzaakte echter geen stagnatie in de werkzaamheden, want in plaats van de weglopers traden nu seizoenarbeiders uit de direct aangrenzende Duitse achterland. Te weten uit de contreien van Bentheim, Lingen, Meppen, Bersenbrück (Alfhausen) en nog verder. In de herfst van het jaar 1829 werd van hogerhand bepaald, dat er een nieuwe volkstelling gehouden moest worden. Voortaan moest dat ook niet meer om de vijf jaar doch om de tien jaar gebeuren. Tevens moesten de tellers meer bijzonderheden van de mensen opnemen.

Uit het verslag van de burgemeester van Ambt Hardenberg over het jaar 1830 van officieel ingekomen personen staat o.a. vermeld: in het buurtschap Rheeze; Jacob Scholten en Jürgen Menken, beide uit Thüne met hun gezinnen en in het buurtschap Lutten Berend Egberink met 5 personen uit Plantlünne, graafschap Lingen.

Bij deze volkstelling die nu meer of minder officieel werd gehouden, werden vaak de verstrekte gevevens van de inwoners toch nog onvolledig of summier ingevuld. Dot gebeurde ook omdat de inwoners vaak niet konden lezen of schrijven of van Duitse afkomst waren, waarbij naamverbasteringen voorkwamen bij de vertalingen van het Duits naar het Nederlands. Onze naam Menke werd o.a. ingeschreven als Menken, Minken en Minke en is later officieel MINKE gebleven. Jürgen werd als Jurriën ingeschreven en Hermann Heinrich werd Harm Hendrik. Straatnamen kende men niet. Het buurtschap waar men woonde werd opgegeven. En zij die in een zelfgemaakte onderkomen woonden hadden geen huisnummer en werden met een “O” (onderkomen) aangeduid. Om een indruk te krijgen van het Nederlandse begin van onze familiegeschiedenis is het noodzakelijk de gezinnen weer te geven volgens de bevolkingslijsten van 1830-1839, met vermelding van alleen maar de voornamen. De opgegeven leeftijden kloppen niet helemaal. Deze werden in het begin nogal slordig opgegeven of geschreven.

1830-1839 gehucht Rheezerveen Ambt Hardenberg

// Menken, Jurgen - 44 jaar - geboren te Thune - hoofd - dagloner
// Schoemaker, Anna - 41 jaar - geboren te Lengerich - vrouw - dagloner
// Menken, Berend - 10 jaar - geboren te Suttrup - zoon - dagloner
// Menken, Hermann - 7 jaar - geboren te Suttrup - zoon
// Menken, Martin - 4 jaar - geboren te Suttrup - zoon
// Menken (geboren Lambers), Anna - 70 jaar - geboren te Thune - oma - dagloner

Allen wonende in één onderkomen (plaggenhut).

// Scholten, Jacob - 34 jaar - geboren te Thune - hoofd - arbeider
// Schoemaker, Elisabeth - 33 jaar - geboren te Lengerich - vrouw - arbeider
// Scholten, Elisabeth - 67 jaar - geboren te Suttrup - moeder- arbeider
// Scholten, Engeltje - 35 jaar - geboren te Thune - zuster - arbeider

Allen wonende in een onderkomen.

Opmerking:
Anna en Elisabeth Schoemaker waren zusters van elkaar. Er waren nog meer leden van de familie Schoemaker naar de Avereeste venen meegekomen. Hun oorspronkelijke naam Schomaker. Elisabeth heeft in 1830 een dochter gekregen, Maria Angelica, nog niet in deze lijst bijgeschreven.

Bij het inzien van deze lijsten valt het op dat bij kinderen vanaf 10 jaar ook het beroep staat aangegeven. Blijkbaar deden ze al volwaardig aan het arbeidsproces mee.

1830-1839 gehucht Slagharen Ambt Hardenberg.

// Egberink, Berend - 40 jaar - geboren te Plantlune - hoofd - arbeider
// Menken, Anna - 38 jaar- geboren te Bawinkel - vrouw - arbeider
// Egberink, Maria Anna - 9 jaar - geboren te Bawinkel - dochter
// Egberink, Berend - 4 jaar - geboren te Plantlune - zoon
// Brunnen, Catharina - 70 jaar - geboren te Hazelunne - schoonmoeder

Allen wonende in een onderkomen.

Opmerking:
Catharina Brunnen staat hier met haar meisjesnaam ingeschreven, gehuwd met Johann Menke, Moeder van Anna. Ook van de familie Egberink zijn meerdere gezinnen meegetrokken.

// Wilke, Martinus - 37 jaar - geboren te Halverde - hoofd - dagloner
// Menken, Aleida - 35 jaar - geboren te Bawinkel - vrouw - dagloner
// Wilke, Helena - 9 jaar - geboren te Nieuw Schoonebeek - dochter
// Wilke, Maria - 6 jaar - geboren te Nieuw Schoonebeek - dochter
// Wilke, Libbertus - 3 jaar - geboren te Slagharen - zoon
// Wilke, Anna - 8 weken - geboren te Slagharen - dochter

Allen wonende in een onderkomen.

Opmerking:
Aleida was een zuster van Anna en naar we mogen aannemen al eerder vertrokken naar de Overijsselse veenkolonie gezien de geboorteplaats van Helena en Maria.

// Middendorp, Hendrik - 38 jaar - geboren te Recke - hoofd - arbeider
// Middendorp, Helena - 35 jaar - geboren te Thune - vrouw - arbeider
// Middendorp, Lucas - 2 jaar - geboren te Slagharen - zoon

Allen wonende in een onderkomen.

Opmerking:
Helena heeft in 1830 nog een dochter gekregen, Anna Magaretha, maar zij is nog niet in deze lijst bijgeschreven. Ook van de familie Mittendorp zijn meerdere gezinnen meegetrokken.

1830-1839 Ambt Ommen. (gebied gelegen tegen het Rheezerveen , marke Stegeren).

// Menke, Jan - 42 jaar - geboren te Thune - hoofd - arbeider
// Kuter, Margaretha - 40 jaar - geboren te Thune - vrouw - arbeider

Allen wonende in een onderkomen.

Opmerking:
Margaretha heeft in 1830 een dochter gekregen, Anna Margaretha. Ook zij is in deze lijst nog niet bijgeschreven. De ouders van Margaretha, Koenraad Küter 66 jaar en Anna Engel Platenberg 67 jaar, zijn ook meegtrokken.

Het is niet meer na te gaan, wie van alle werkmensen die door de volkstellers in 1829 werden aangetroffen, doelgerichte immigranten waren en wie er in de nieuwe buurtschappen slechts als seizoenarbeiders zaten. Immigranten waren zonder twijfel degenen, die zich meteen bij aankomst op de gemeentesecretarie te Heemse als ingekomen lieten inschrijven, doch waar zij zich precies vestigden, in het Rheezer- Heemser- of Collendoornveen is een vraagteken, want in het archief waaronder het buurtschap Rheeze ressorteerde, zegt daaromtrent niets. Vast staat alleen, dat de groep waaronder ook Jurriën behoorde, met haar uitgebreide aanhang zich in het Rheezer- en Collendoornveen vestigde. Zij dachten er voorlopig niet aan zich officieel te melden. Zij beschikten over een Heimatschein, een soort nationaliteitsbewijs, dat 3 jaar geldig was. Ze hadden op dat opzicht geen haast. Overigens was het in die dagen voor een buitenlander zo, als hij maar zorgde niet ten laste van de Nederlandse gemeenschap te vallen, hem niets kon gebeuren. Daarbij was het indertijd met toezicht op de vreemdelingen maar heel pover gesteld.

Toen de seizoenarbeiders na de volkstelling van 1829 in de herfst naar huis terugkeerden hadden zij 20 tot 50 Rht. (Reichsthalers) verdiend en bleven de immigranten achter. De winter begon vroeg en streng. Het werk kwam stil te liggen. Men moest nu van het in de droge maanden verdiende geld zien rond te komen. Hier en daar kon men bij een boer in de omgeving nog wel eens wat bijverdienen, maar dat mocht in de winter niet veel naam hebben.

Een strenge winter betekende voor de immigranten in het Collendoornveen en omgeving, dat zij hun geïmproviseerde onderkomens van bomen en takken gingen vervangen door plaggenhutten en zoveel mogelijk brandstof uit de omgeving verzamelden. Ook is bekend dat zij er van stond af aan een soort coöperatie op na hielden. Alles was voor gezamenlijk gebruik en er werd zelfs gezamenlijk gekookt. Het moet een vrij geordende groep zijn geweest.

Het iniatief voor het vormen van deze groep lag bij de gebroeders Kleine Staarmann uit Alfhausen. Alfhausen ligt noordelijk van Thüne en Freren in het Kreis Bersenbrück.

Door de enorme armoede in het Duitse randgebied van de bisdommen Münster en Osnabrück werd door de bisschoppen een emigratiepremie uit een kerkelijk fonds in het vooruitzicht gesteld, aan diegene die naar het door Mr. Baron van Dedem gestelde werken aan hert kanaal en ontginning van de venen ten werk trokken. Door dit aantrekkelijk bod voelden vele werkeloze veenarbeiders zich aangetrokken en zo gebeurde het dat in het voorjaar van 1829 een groep van 20 tot 25-tal mannen, vrouwen en kinderen, bepakt en bezakt onder leiding van de gebroeders Kleine Staarmann voor een voettocht van een week naar de venen van Noord-Overijssel trokken. De weg voerde eerst naar “der breite Stein”. Dat was van Ankum naar Schwagstorf. Daar lag in een donker bos een grote zwerfkei met verschillende kleine erbij, vermoedelijk van oorsprong een hunnebed. Hier was van oudsher voor de weide omgeving het verzamelpunt van de Hollandgänger. De groep werd groter. Van Schwagstorf gingen ze met z’n allen via Fürstenau en Freren naar Lingen, het volgende verzamelpunt. Hier sloot Jurriën zich met zijn groep bij de Alfhausers aan. Daarbij waren onder andere zijn gezin, zijn moeder, zijn broer Heinrich en zijn zwager Jacob Scholten. Ook zijn nichtjes gehuwd met Geert Middendorp, Martinus Wilke en Berend Egberink en nog andere familie trokken mee.

Onderweg werden vriendschappen gesloten en het merendeel van de meetrekkende arbeiders voelde zich al gauw met elkaar verbonden. Ter hoogte van Lohne werd de weg ingeslagen naar Witmarchen. Vervolgens trok de stoet via Neuenhaus, de grensovergang en Veenbrugge naar Hardenberg met zijn vele herbergen en cafeetjes. Daar was gelegenheid om nadere inlichtingen in te winnen, zodat men vlot op het gestelde doel kon afgaan. Zo streek de groep, die inmiddels wel tot zo’n honderd mannen, vrouwen en kinderen gegroeid was, neer in het Collendoornveen. De leiding lag, zoals vooraf was afgesproken in handen van de gebroeders Kleine Staatmann en dat vormde hoegenaamd geen probleem. Iedereen begreep, dat saamhorigheid nodig was om het avontuur te doen slagen.

Zo gebeurde het, dat de broers Harmen en Heinrich Kleine Staarmann zich als vertegenwoordigers van een flinke homogene groep werkvolk konden presenteren bij het syndicaat Van Dedem en Heere. Daar waar zij uiteraard van harte welkom en konden meteen aan de slag. Niet verwonderlijk dat de gebroeders Kleine Staarman als werkbazen gingen fungeren.