Turfstrooiselfabrieken werden altijd in de nabijheid van de veenderijen gebouwd vlak aan het water. De gegraven turf werd dan direct verwerkt tot balen en meteen verladen op de boot. Het nadeel was echter dat deze balen meerdere keren verladen moesten worden van kleinere boten naar grotere schepen voordat ze hun weg vonden naar hun afnemers. Door het opkomende trein- en vrachtverkeer was de noodzaak van kanalen hiervoor niet zo meer aanwezig. Het turfvervoer per vrachtauto, vooral naar plaatsen die niet gelegen lagen aan de waterwegen, nam een geweldige vlucht.
Ook de veenderij van de Gebr. Minke in Nieuw Schoonenbeek lag niet direct aan het water en was daardoor ook uit het oog van concurrentie nu interessant geworden.
In 1932 liet Antoon Minke een turfstrooiselfabriek bouwen in Coevorden. Zijn beweegreden hiervoor was dat Coevorden centraal lag gelegen ten aanzien van alle vervoersmogelijkheden. De fabriek werd daarom gebouwd, dat de afnemers de balen maar één keer hoefden te laden en vandaar het gemakkelijkst konden vervoeren.
Coevorden had een goede spoorwegverbinding met de Rotterdamse havens voor de export naar Engeland en Amerika en met de Bentheimer Eisenbahn voor de uitvoer naar Zwitserland. Coevorden lag ook aan meerdere kanalen, het Overijsselskanaal, de Lutterhoofdwijk, Stieltjeskanaal en het Piccardiekanaal.
Dat Coevorden strategisch goed gekozen was, bleek ook toen later Martinus en Antoon een gemeenschappelijk verkoopkantoor hadden opgericht met de firma Grientsven te Nieuw Amsterdam, Terwindt te Vroomshoop en de Compagnie Bager Oosterveen te Klazinaveen. Via dit kantoor werd veel turf aangeboden aan de fabriek van de Gebr. Minke in Coevorden. De fabriek is tijdens de tweede wereldoorlog gedeeltelijk verwoest, maar werd na de oorlog weer snel hersteld om de productie voort te zetten.