Zoals ik al eerder beschreef waren vaak de verveners die naast het vervenen ook andere zakelijke activiteiten ontwikkelden. Egbert Zwiers, ook een van de eerste verveners in Avereest, stichtte een handel in bouwmaterialen en bouwde twee kalkovens aan de naar hem vernoemde Zwierswijk. Bovendien bakte hij daar stenen in een veldoven. De klei voor de steenbakkerij en de schelpen voor de kalkovens werden per schip aangevoerd.
Van zijn vier kinderen werd de oudste zoon in de zaak opgenomen. Zijn tweede zoon kwam in een inrichting terecht en zijn twee ongehuwde dochters betrokken een huis op de hoek van de Zwierswijk.
Jan Zwiers is na de dood van zijn ouders in 1885 in het ouderlijke huis blijven wonen. Echter er doemde een groot probleem op in deze familie. Jan raakte verslaafd aan de drank met alle gevolgen van dien. De zaak ging zienderogen achteruit en al snel was de val niet te stuiten.
Het was juist in die tijd dat de Gebr. Minke volop met plannen bezig waren met ook het stichten van een kalk en steenfabriek aan de kalkovenwijk schuin tegenover de kalkovens van Laurens Trip. In Vroomshoop (gem. Vriezenveen) waren al uitgebreide besprekingen aan de gang over de daar bestaande kalkovens over te nemen die enkele maanden later inderdaad aangekocht werden.
In Avereest was de bouwvergunningaanvraag al ingediend op het moment dat de steenfabriek van Jan Zwiers failliet ging. Dat veranderde de plannen enigszins omdat het voor de Gebr. Minke interessant werd deze fabriek over te nemen.
Op zaterdag 17 januari 1901, werd door notaris Berendsen een openbare veiling gehouden waarbij de Gebr. Minke voor 6505 gulden de kalk- en steenfabriek overnamen. Ook de daarbij gelegen opslagterreinen, land en een perceel grond met huis, bewoond door het gezin Van Zoelen, werd gekocht tesamen voor 1820 gulden. De dames Zwiers kochten zelf hun eigen statige woning gelegen op de hoek van de Zwierswijk voor 6760 gulden.
Voor de bouw aan de Kalkovenwijk werd nu afgezien en vanaf die tijd noemde men de fabriek aan de Zwierswijk de “ Steenfabriek Minke”.
De leiding kwam in handen van S.v.Breukel, zoon van de directeur van de Provinciale Waterstaat en hoofdopzichter van het kanaal de Dedemsvaart. Een jaar later volgde er een uitbreiding met een stoommachine van 8Pk ten behoeve van een steenpers voor het vervaardigen van waalvormstenen. Dat er wel eens een balletje toegespeeld werd, blijkt uit de notulen van de raadsvergadering van 31 maart 1905, waar vader Martin deel van uit maakte.
Er was een verzoek binnengekomen betreffende een goedkeuring voor aankoop van 12.000 stenen voor verbetering van de straatweg van Balkbrug naar de Drentse grens. Dit verzoek was ingediend door de directeur van de provinciale Waterstaat, vader van de directeur (S.Breukel jr.) van de Steenfabriek Minke. Hierop reageerde Martin snel met het voorstel van zijn zoons dat de Sreenfabriek Minke deze wilde leveren voor 18 gulden 50 de duizend stuks. Hoewel enig bezwaar ontstond door het achterwegen laten van een aanbesteding, werd deze opdracht met goedkeuring verleend aan Steenfabriek Minke.
Bij nader inzien voldeed de fabriek niet wat Jan en Martinus er van verwacht hadden. Ze verkochten als eerste de opslagplaats aan de vaart aan Balkema, eigenaar van een houthandel te Sluis VI, die er een woning bouwde.
In 1909 werd de fabriek verkocht aan de directeur S. Breukel jr. en A. Scholten. De familie Scholten heeft de fabriek als zodanig tot 1950 als steenfabriek gehad. Daarna werd ze gebruikt als schelpendrogers voor de fabricage van grit voor kippen. In 1960 moest de fabriek, die nagenoeg in het centrum van Dedemsvaart lag, plaats maken voor woningbouw en na een onteigeningsprocedure is hij onder slopershanden terecht gekomen.