In hoog tempo zijn de venen langs de Dedemsvaart en de Lutterhoofdwijk tot turf vergraven, zodat rond de eeuwwisseling het meeste land in deze regio was afgeveend. De verveners verplaatsten hun activiteiten naar elders.
De Gebr. Minke waren met hun activiteiten in noordelijke richting getrokken. Zij hadden hun veenderijen voornamelijk ten oosten tussen Coevorden en Emmen, zoals Dalerveen, Amsterdamseveld en Erika. Ook trokken ze later naar de zuidelijke richting van Dedemsvaart met veenderijen in Vriezenveen en Hellendoorn.
In 1907 was daar het veenkanaal gereedgekomen dat een verbinding vormde met het Overijsels kanaal, waardoor de vervening in deze omgeving tot ontwikkeling kon komen. De veenderij van de Gebr. Minke begon aan de oostkant aan de Vriezenveense wijk.
In het gemeentejaarverslag over 1910 wordt melding gemaakt van slechts 4 bedrijven te Vriezenveen, waaronder één stoombriqettenfabriek van de firma Elferink. In 1911 zijn er 2 turfstrooiselfabrieken bijgekomen, een van de firma Kleyssen en een van de Gebr. Minke, Sluis Zes te Dedemsvaart.
Op de daarop volgende gemeentejaarverslagen wordt geen melding meer gemaakt van de aanwezige bedrijven in Vriezenveen. In 1906 wordt een uitvoerige lijst van bedrijven aangelegd, maar komt de turfstrooiselfabriek van de Gebr. Minke niet meer op deze lijst voor. Ze is afgebrand, maar gegevens hierover zijn niet meer te vinden. Deze fabriek liep overigens niet zo erg best. Het was meer een gebied van zwartveen wat vooral na de oorlog een verhoogde afzet teweegbracht vanwege de schaarste aan kolen.
Deze veengronden zijn bij de zakelijke scheiding van de Gebr. Minke in 1919 overgegaan naar de tak Julianastraat.
Aan de Kalkwijk in het naburige Vroomshoop hadden de Gebr. Minke ook een uit 1901 daterende kalkovens overgenomen. Tekeningen en foto’s hiervan zijn wel in mijn bezit, maar helaas de geschiedenis hierover ontbreekt.