Het stamhuis “Het Bergje”

Jurriën was werkzaam als turfmaker in het Rheezerveen. Turfmakers waren meestal losse dagloners. Zij schepten gedurende zes tot acht weken het veen uit de putten en spreidden de specie over het veld. Ze werkten meestal in tweetallen: de een met de beugel boven de put, de andere in de mengbak. Dat gebeurde van ’s morgens zes uur tot in de avond en vaak tot het donker toe. Na deze weken deden ze vaak andere werkzaamheden zoals turfsteken, op hopen zetten, enzovoorts tot het einde van het graafseizoen omstreeks de maand juli. Gemiddeld verdienden de veenarbeiders in die tijd 1 gulden per dag en met de verdiensten van vrouw en kinderen en als het meezat nog wat andere werkzaamheden in de winter en de opbrengst van enig vee, kwam het arbeidersgezin tot een inkomen dat algemeen iets hoger lag dan voor ongeschoold werk gebruikelijk was. De veengronden in en rondom het gehucht Rheezerveen waren eigendom van Mr. Baron van Dedem uit Zwolle, Gebroeders Steenbergen uit Zuidwolde, Nicolaas van Rijsterbosch uit Kampen en Meine Jelkens Kruisinga uit Avereest.

Meine Jelkens Kruisinga was tevens veenbaas van Baron van Dedem. Hij was een veelzijdig man. Onder andere was hij ook logementhouder in Balkbrug. Hij genoot veel vertrouwen bij de mensen vanwege zijn vele fucties die hij naast zijn gewone werk als logementhouder én vervener had. Omdat de gemeente Avereest nog geen gemeentehuis bezat werd er een kamer in de herberg van hem gehuurd en werd hem verzocht als ambtenaar van de Burgerlijke Stand op te treden. Juist daardoor was hij op de hoogte van het wel en wee in de gemeente. Mede daardoor werd hij ook tot wethouder benoemd.

In de gelagkamer van zijn herberg vonden ook altijd de verkopingen van gronden plaats. Hij wist haarfijn wat er in de venen omging en maakte daar ook handig gebruik van.

Jurriën werkte hard en kon veel werk aan. Al spoedig werd hij voorman. Hierdoor ging hij al snel meer verdienen. De veeneigenaren hadden vaak zelf geen verstand van zaken en moesten daardoor het werk wel aan hun veenbazen toevertrouwen, maar daardoor verplicht hoge beloningen toe te kennen. Jurriën en Anna hadden al die jaren zuinig geleefd en veel gespaard. Nu hij veenbaas was kon hij zich wel een huis permitteren.

Na alle waarschijnlijkheid heeft Kruizinga hem de gelegenheid gegeven een boerderijtje te kopen met wat grond erom heen. Met de winter voor de deur trok het gezin met moeder, die al verzwakt was door de harde levensomstandigheden in de hut, naar het Rheezerveen. Om precies te zijn kocht Jurriën zijn huis op 18 oktober 1830, omschreven in een koopakte als volgt:

“De helft van een woonhuis aan de Oostzijde, genaamd het Nolterbergje met een tweede gedeelte van de veen en zandgronden, groot nagenoeg drie en een halve Bunder (1 bunder= 1 ha), gelegen op het Rheezeragterveld, gemeente Schoutambt Hardenberg, enz, enz, alles voor de somma van “EENDUIZEND GULDEN”.

Voor die tijd was dat een aanzienlijk bedrag dat door Jurriën contant betaald werd. Dit huis lag op het kadastrale terrein sectie L102 met het aangrenzende grasland L103 en veengrond L101 en een gedeelte van L104, die volgens het kadasterkaart blijken te liggen dicht bij de rivier de Reest, beter bekend als “Het Bergje”. Het eerste Nederlandse FAMILIEHUIS.

In 1830 bestond de omgeving van het “Bergje” uit grote percelen grond. Op een hoger gelegen zandgrond stonden centraal drie huizen waarvan zo vlak naast elkaar, dat er in de koopakte wordt gesproken van een helft. Noordelijker, in het daar gelegen derde huis woonde Jan Takke, hij was landbouwer. Jurriën had tegelijkertijd met de gebroeders Steenbergen de gronden rondom het Bergje gekocht waarbij ieder één huis in zijn bezit kreeg. Omdat de gebroeders Steenbergen niet zelf het huisje bewoonden werd overeengekomen dat Jurriëns schoonzusje Elisabeth (Scholten-Schomaker) met haar dochter het kleinere huisje mocht bewonen.

Elisabeth (40) huwde in 1832 opnieuw met Hendrik Jannink (50), die vanuit Duitsland met de familie Jannink, Menke en Schomaker naar Ambt Ommen waren getrokken. Uit dat huwelijk zijn geen kinderen meer geboren. De gronden rondom het Bergje werden verveend tussen 1830 en 1840 en op de vrijgekomen gronden ontstonden nieuwe percelen die onderling door Jurriën en de gebr. Steenbergen werden verruild of onderhands verkocht. Omdat niet duidelijk en officieel vast lag van wie nu welke grond was en hoe deze gronden waren verkregen, besloten Jurriën en de gebroeders Steenbergen de zaken te regelen en kadastraal te laten registreren. Dit gebeurde in 1847.