Tien jaar na de verleende concessie van de Minkeswijk was het gehucht De Krim al stevig gegroeid. Vele katholieken uit dit gebied moesten 1 á 1½ uur lopen om ’s zondags naar de kerk te gaan in Dedemsvaart of Slagharen om daar een H.Mis bij te wonen. Berend besefte maar al te goed dat de meeste van deze mensen veenarbeiders waren van de Gebr. Minke en dat daarom van de Minke’s verwacht mocht worden in deze situatie een verbetering te brengen door bij de Aartsbisschop te pleiten voor een R.K.kerkje en hiervoor zelfs een financiële bijdrage ter beschikking te stellen. Daarnaast was Berend ook bereid een perceel grond te schenken gelegen bij de Minkebrug en medewerking te verlenen voor de bouw van dat kerkje.
Om kracht bij te zetten begonnen de bewoners nu aan een lange serie brieven aan de Aartsbisschop met het verzoek aan de voorstellen van de Gebr. Minke tegemoet te komen voor het stichten van het kerkje . Zelfs de pastoor Hogeman van Slagharen waaronder ook de parochie De Krim behoorde, voegde er een lijst bij van personen die onder dit kerkje zouden hunnen vallen indien dit kerkje bij de Minkebrug zou worden gebouwd. Hij kwam op 239 zielen en liet daarbij duidelijk uitkomen dat van deze armlastige zielen weinig of geen financiële steun verwacht kon worden.
Misschien juist daardoor gaf de Aartsbisschop aan dit verzoek geen gehoor. Het heette altijd te stuiten op onvoldoende geldmiddelen en werd het probleem volledig verschoven naar de verveners. Als zij het nodig achtten dat voor hun arbeiders een kerkje moest komen, daar zelf maar voor alle kosten moesten opdraaien. Maar dat ging vooral de Gebr. Minke te ver.
Om uit deze impasse te komen ondernam pastoor Hogeman nog een poging en schreef een uitvoerige nota om de argumenten voor de noodzaak van het kerkje kracht bij te zetten, als volgt:
“Ik verneem dat ZDHW, de aartsbisschop niet gauw toeslaat en vooral alzoo ZDHW zich verwaardigde en den drijver van dit alles B.Minke eens een dag bij ZDHW aan tafel hield, deze er nog duizend guldens bij zou geven. Want vooreerst is het zeker dat hij jaarlijks meer als 20 duizend gulden samen verdient, zijn ze nu van den veenbrand bevrijd gebleven, heeft deze dit jaar nog een zoon (Jahannes Martinus) aan de tering verloren. Ten anderen is hij zeer drijverig met alles wat hij aanvat en heeft er dan alles voor over en hij beschouwt die kwestie van de kerk in De Krim als een punt van eer, of hij wat is in de kerk of pro nihilo valet (van geen waarde). Ten derden is hij de drijver dat die lieden zoo druk zijn, want terwijl de mannen door hem gejaagd hemel en aarde bewegen, vertellen mij de vrouwen op visitatie onbewust van die drijverij zoo wel die op ’t Lutterhart of Minkebrug wonen, sommigen althans dat zij niet van plan zijn naar de nieuwe kerk in De Krim door ’t moeras (uit ’t Lutterhart) of even verwijderd (Minkebrug) te gaan. Is het nu ook niet billijk dat hij kerk en Pastoor geheel betale? En moeten niet de grondeigenaren mee betalen voor een nieuwe Parochie of kerk? Ten vierde: ook Geerdes is van oordeel dat B.MInke veel, zeer veel zoude doen als hij eens goed deswege werde aangesproken. Ten vijfde: het idee van de vorige pastoor hier is ook: wil Minke een kerk afdwingen, prijselijk, maar laten ze dan ook alles betalen. Heeft Monseigneur de zaak beslist dan doen ze niets meer en laten de Pastoor tobben en bedelen.”
Maar ook deze argumenten mochten niet baten, de arbeiders waren de dupe. Er kwam geen kerk en de veeneigenaren deden niets meer. Twintig jaar lang bestookten deze katholieken inwoners van De Krim de aartsbisschop met verzoekschriften, maar niets hielp. Zo ver ik weet heeft De Krim tot op de dag van vandaag nog steeds geen RK. Kerk.