De gezinnen Berend (“Bergje”) en Martin (“Truiswijk”)

Begin jaren 1850 vinden er grote wijzigingen plaats op het Bergje. Jurriën is dan 64 jaar. De grote sloot langs de vroegere aangrenzende veengronden, toen nog noodzakelijk voor de waterhuishouding en afvoer van turf, wordt gedempt. Hierop wordt een grasweg aangelegd en een tolhuisje geplaatst. Tolheffingen op particuliere wegen waren in die tijd niet ongewoon.

Er wordt een nieuwe grote boerderij gebouwd vlak voor het bestaande huis. Deze boerderij is het stamhuis zoals we het nú kennen, in feite is dit het 2de stamhuis.

Het is niet met zekerheid te zeggen maar wij mogen er van uitgaan dat Jurriën en Anna deze boerderij hebben betrokken en zich niet meer hoofdelijk met het veenbedrijf bezig hebben gehouden. Althans zijn naam kom ik vanaf die tijd niet meer tegen in officiële documenten.

Het bestaande huis wordt opgeknapt voor het aanstaande huwelijk van Berend met Anna Wolters. Tegelijkertijd worden er gronden gekocht in het gehucht Collendoorn, gemeente Ambt Hardenberg onder het buurtschap Lutten, waar met Jan Feijen, koopman uit Dalfsen een molen wordt gebouwd. Maar hier later meer over.

Als in 1852 Hendrikus Jannink overlijdt gaat Elisabeth, nu voor de tweede maal weduwe, bij haar inmiddels getrouwde dochter wonen. Het vrijgekomen huisje wat nagenoeg als een eiland op het perceel van Jurriën en Berend ligt, wordt verkocht aan Berend. Berend brak er een gedeelte van af en het overgebleven gedeelte gebruikte hij als schuur.

Berend leerde Anna Wolters kennen, een van de drie dochters van een landbouwersfamilie uit Dalfsen. Gezien het grote leeftijdverschil van twaalf jaar, zal deze verkering nogal wat voeten in aarde gehad hebben zoniet aan elkaar gekoppeld. Anna was nog erg jong en in die tijd gebruikelijk dat bij een huwelijk van de oudste zoon deze op de boerderij bleef wonen, zodat de ouders verzekerd waren voor de verzorging van hun oude dag.

Op 7 februari 1852 huwde Berend op 31 jarige leeftijd met Anna Wolters, zij was toen 19 jaar oud. Martin kreeg verkering met Dora Wolters, het een jaar jongere zusje van Anna. Twee jaar later op 8 november 1854 huwde Martin op 27 jarige leeftijd met Dora Wolters die toen 20 jaar oud was. De zusjes Wolters zijn op vrij jonge en minderjarige leeftijd getrouwd, waarvoor zij wettelijk toestemming moesten hebben van de ouders. Het huwelijk van Martin en Dora vond in Avereest plaats, waarschijnlijk omdat vader Wolters in 1853 was overleden.

De boerderij van Martin en Dora werd in dezelfde stijl gebouwd als de boerderij op het Bergje, nu aan de Dedemsvaart, schuin tegenover het Colenbrandersbos, op de oosthoek van de Truiswijk.

Deze Truiswijk was weer verbonden met een aantal wijken door het Rheerveen-bovenveen en op loopafstand van het ouderlijk huis “Het Bergje” gelegen. Zoals de naam van het Bergje is ontstaan omdat dat huis op een verhoging is gebouwd, is de naam Truiswijk ontstaan doordat vroeger op het veen in een hut een ongetrouwde vrouw woonde, die Trui heette. Bij het vervenen werd daar een wijk gegraven en in de volksmond de wijk bij Trui genoemd en mede daardoor al gauw de naam Truiswijk kreeg. Nadat het veen daar was vergraven en Martin zijn boerderij bouwde, werd er al gauw gesproken over: Minke van het Bergje en Minke van Truiswijk.

De vraag naar turf was groot, en ging het de broers goed voor de wind. Door een goede verstandhouding en ondernemingslust van hen en hun twee vrouwen, konden ze het veenbedrijf al snel uitbreiden. De huishoudens van deze gezinnen werden uit één gezamenlijke portemonnaie gefinancierd en in het huis van Martin werd al gauw een kantoor ingericht. Het begin van de gebroeders Minke.

Zij kochten vooral de gronden gelegen langs de “Truiswijk” en de gronden rondom het “Bergje”. Van de gehate winkelnering wilde ze niets weten. Zij waren de enige verveners die hieraan niet meededen. Hun arbeiders werden betaald met geld en waren volledig vrij in het doen van hun aankopen. Dat gaf nogal eens problemen met de andere verveners die hierdoor hun arbeiders bij tijd en wijlen zagen vertrekken. Vergeet niet dat ieder jaar opnieuw een groot aantal arbeiders van elders gehaald moest worden om het te kort aan werkvolk voor het “turfgraafseizoen” te kunnen voorzien. Aan een van de dwarswijken bouwde Baron van Dedem omstreeks 1820 enkele kalkovens, waardoor deze wijk weer de “Kalkovenwijk” genoemd werd. Later zijn deze kalkovens weer overgenomen door de vervener Laurens Trip, een naam die we ook nog tegen zullen komen. Drie van deze kalkovens staan nu nog bij de noordelijke invalsweg van Dedemsvaart. In 1862 kocht Berend de boerderij van Jan Takke, het derde huis gelegen op het Bergje zodat vanaf die tijd deze hele omgeving in handen was van de familie Minke. Dit heeft geduurd tot 1902.

Daarnaast breidde de Gebr. Minke zich verder uit door veel veengronden te kopen in het Rheezerbovenveen. Dit is het gebied gelegen tussen de rivier de Reest en de lange jacht. Deze gronden waren van de veeneigenaren Eekhorst uit Zwolle, de Gebr. R.H. en C. Baronnen de Vos van Steenwijk en Jan Krikke. Ook in de oostelijke richting lagen nog veel ongerepte venen, die vanwege gebrek aan kanalen en wijken voor weinig geld te koop waren. Dit waren vooral de Lutter en Anervenen. Berend begon ook hier steeds meer veengronden te kopen langs de enige belangrijke hoofdwaterleiding de “Schanswetering”. Het kanaal de Dedemsvaart werd verder gegraven naar de uitmonding van de Lutterhoofdwijk in het Heemse, die in 1854 weer een verbinding kreeg met de samenkomende waterwegen in Coevorden, zodat ook nu in deze streek de vervening goed op gang kon komen. Door de aankoop van de Dedemsvaart door de provincie in de jaren 1845, verplichtte zij deze vaart door te trekken naar de rivier de Vecht bij Ane. Hierdoor kwamen enkele ve rveners, maar vooral de Gebr. Minke, in de problemen, omdat voor hen de zo belangrijke hoofdwaterweg, de “Schanswetering”, moest worden afgesneden. Nu konden zij hun afvoer van de turf alleen nog maar via een noordelijke bermsloot, middels een smalle brug waar de turfbakken niet door konden, naar de Dedemsvaart afvoeren. Ten einde toch deze turfbakken te laten varen, kreeg Berend het voor elkaar, een brug te mogen verbreden met 4 meter, maar daarbij wel de verplichting kreeg, deze brug vijftien jaar te onderhouden. Deze brug kreeg daarom de naam “Minkebrug”. Vijftien jaar nadien was de vervening in deze omgeving nog niet afgelopen waardoor de vergunning werd verlengd tot eind 1889.

Volgens artikel 2235 van het kadaster te Zwolle hebben Berend en Martin in de jaren 1850 en 1860 veel gronden, huizen, hutten, bouw- en weilanden en molens in hun bezit in en rondom Ambt Hardenberg in de buurtschappen Westerslagen, Oosterslagen, Collendoorn en Lutten. En nog steeds meer gronden werden aangekocht. Met het graven van de Lutterhoofdwijk in het noordelijke Anerveen, gemeente Gramsbergen, trekken de Gebr. Minke mee en kopen daar ook veengronden. Vooral Martin was in dit gebied erg aktief. In 1862 werd hem de concessie verleend voor het graven van een wijk die zou uitmonden op de daargelegen Lutterhoofdwijk. Het was een van de eerste wijken daar gelegen, die de naam “Minkeswijk” kreeg. Later werd deze wijk het centrum van het dorp “De Krim” gevormd.

Overigens werden de gegraven wijken vaak vernoemd naar de verveners of opdrachtgevers. Aan deze “Minkeswijk” werd mede door Martin de aardappelmeelfabriek “Onder Ons” gesticht die nu een onderdeel is van de “Avebe”, maar ook hier later meer over.